Advocaat & Orde van Advocaten/AD

Gerechtshof Amsterdam 29 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:428

R is advocaat en zoon van wijlen journalist Peter R. De Vries, die jarenlang kantoordirecteur was bij het kantoor waar R werkte als advocaat. Het Algemeen Dagblad (AD), uitgegeven door DPG, publiceerde begin 2024 een artikel over mogelijke omkoping door een kantoorgenoot van R. Dat artikel was gebaseerd op vermoedelijk heimelijk gemaakte opnamen door De Vries, die geheimhoudersinformatie bevatten. Toen het AD een tweede artikel wilde publiceren met meer materiaal uit deze opnamen, stapten R en de Orde van Advocaten naar de rechter om publicatie en verwijzingen naar deze opnamen te verbieden, onder meer met een beroep op de advocatuurlijke geheimhoudingsplicht en onder verwijzing naar veiligheidsrisico’s. In eerste aanleg kregen zij grotendeels gelijk. Het AD stelde daarop beroep in.

 

In appel ligt (opnieuw) de vraag voor of het AD op grond van de persvrijheid (art. 10 EVRM) mag publiceren over opnamen die waarschijnlijk heimelijk en onrechtmatig zijn verkregen en geheimhoudersinformatie bevatten, of dat het recht op privacy en de geheimhoudingsplicht (art. 8 EVRM) van de betrokken advocaten daaraan in de weg staat.

Het hof begint met de constatering dat een preventief publicatieverbod op grond van artikel 7 van de Grondwet slechts mogelijk is wanneer de onrechtmatigheid van de voorgenomen publicatie voldoende vaststaat én aannemelijk is dat publicatie onherstelbare schade zal veroorzaken. Als altijd in dit soort zaken, weegt het hof de belangen van het AD bij de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) af tegen het recht op privacy en de geheimhoudingsplicht van advocaten (art. 8 EVRM).

Het hof oordeelt dat het conceptartikel van het AD – dat is ingebracht in de procedure, zodat het hof zich voer de inhoud daavran heeft kunnen buigen -, voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. De juistheid van de gebruikte citaten is niet in geschil en het AD mag de feiten interpreteren, zolang duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen feiten, beweringen en meningen. R heeft onvoldoende onderbouwd dat de citaten uit hun context zouden zijn gehaald. Daarnaast staat volgens het hof vast dat de publicatie zorgvuldig is voorbereid en dat hoor en wederhoor is toegepast.

Het hof wijst erop dat  het voorgenomen artikel een bijdrage beoogt te leveren aan een publiek debat over mogelijk ernstig wangedrag van een advocaat. Dat is een onderwerp van zwaarwegend maatschappelijk belang, en daarom bestaat in beginsel weinig ruimte om de persvrijheid te beperken. Het feit dat de gebruikte opnamen vermoedelijk heimelijk en op onrechtmatige wijze door een geheimhouder zijn verkregen, maakt de publicatie op zichzelf niet onrechtmatig. Daarbij speelt mee dat het AD deze opnamen niet zelf heeft gemaakt of verkregen op onrechtmatige wijze, maar van derden heeft ontvangen, en dat het publiek al wist dat De Vries gesprekken opnam.

Wel ziet het hof aanleiding om een beperking op te leggen voor één specifiek onderdeel van de publicatie: de naam en identificeerbare gegevens van een persoon die door De Vries zou zijn benaderd om informatie uit een strafdossier te lekken. Publicatie daarvan levert volgens het hof mogelijk ernstige veiligheidsrisico’s op, die in dit geval zwaarder wegen dan het belang van het AD bij volledige openbaarmaking.

Voor het overige acht het hof de door R en de Orde gestelde veiligheidsrisico’s onvoldoende concreet onderbouwd. Bovendien borduurt het artikel voort op informatie die al in het publieke domein aanwezig is. Een algemeen verbod om te verwijzen naar de opnamen acht het hof daarom te ruim en te onbepaald, en niet gerechtvaardigd door de aangevoerde belangen.

Alleen het noemen van de naam en identificerende gegevens van de genoemde persoon wordt verboden, op straffe van een forse dwangsom. Voor het overige mag het AD publiceren volgens plan. R en de Orde worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

Previous
Previous

X / Mediahuis

Next
Next

Rijinstructeur / Noordkaap